A.F.A.M. Wetzer, 4 augustus 2007
architect: J. Janssen
Aan weerszijden van de Brede Haven is in de zeventiger en tachtiger jaren en ook bij recentere nieuw- en verbouw van panden voornamelijk sprake van een historiserende aanpak. Inmiddels zijn op een aantal plekken ook eigentijds vormgegeven invullingen gerealiseerd, waarvan deze de eerste is. De gevelindeling met zijn raam-deur-loggia en erkerpartijen correspondeert op heldere wijze met de achterliggende ruimten. De gevel past voor wat betreft schaal en hoogte in het totale straatbeeld. De boegvormige dakbeëindiging, in haar detaillering doorgezet in de onderliggende erkerpartij, accentueert de eigenzinnigheid van het ontwerp. |
Aan de Brede Haven stonden veel kroegen en cafés. „Wel veertien,” wist iemand mij te vertellen. De uitdrukking 'dat men de kruisweg op de Brede Haven deed' wilde zeggen dat er een kroegentocht werd gehouden. Groot waren deze cafés niet, dikwijls maar een klein kamertje waar werd geschonken. Dat gebeurde niet als een hoofdberoep, maar dat deed men er 's avonds bij om wat extra geld te verdienen. Volgens de beroepenlijst uit 1900 woonden er officieel slechts vier personen op de Brede Haven die als hoofdberoep 'tapper' hadden: G. de Bijl, H. van Overdijk, J. Peffer en A. Staal. Een van de bekenste cafés was genoemd naar zijn eigenaar: 'De Peffer'. Zoals in ieder café werden er veel sterke verhalen verteld.
Eigenlijk was De Peffer maar een klein cafétje. De stamgasten zaten 's avonds knus bij elkaar. Omdat er bijna geen ruimte meer was, besloot de eigenaar zijn zaak uit te breiden. De kamers achter de tapperij werden erbij getrokken. De vaste klanten keken verbaasd en bleven op hun oude stekje zitten. In dat nieuwe deel moesten de passanten maar gaan zitten; zij bleven hun eigen plekje trouw.
Op een avond kwam er een vreemdeling. Hij bestelde wat te drinken, maar na iedere zin die hij zei kwam er een vloek. Dat stond de stamgasten niet aan en dat zeiden ze tegen de passant. Maar deze trok zich daar niets van aan en bleef godlasterlijke taal uitslaan. Enfin, daar moest tegen opgetreden worden.
Brouwers en Stolzenbach, twee van de vaste bezoekers, stonden ineens op. Ze namen de vloekende vreemdeling onder de arm en wandelden ermee naar buiten. Nu is 'wandelen' wat zacht uitgedrukt, want de vreemdeling spartelde flink tegen.Bij de kademuur aangekomen, sprongen de twee - en de passant moest mee - pardoes het water in. In het water beland, bleven Brouwers en Stolzenbach nog enige tijd heen en weer zwemmen. Zij konden goed zwemmen, maar hun slachtoffer kennelijk ook. Deze protesteerde wel hevig, maar zodra hij zijn mond opendeed, duwden of Stolzenbach of Brouwers hem even onder water.
Na een tijdje begon het ook de twee stamgasten te vervelen en zochten zij de waterkant op. Aan de Brede Haven bevinden zich stenen trappen vanaf de straat tot aan het wateroppervlak en daar zwommen zij naar toe. Brouwers en Stolzenbach klommen aan wal en hun natte slachtoffer werd ook uit het water getrokken.
Zodra deze vaste grond onder zijn voeten voelde, zette hij het op een lopen. De twee 'uitsmijters' gingen naar huis en trokken droge kleren aan. Toen zij een half uurtje later in hun zondagse pak (andere droge kleren hadden zij niet) in De Peffer terugkeerden, vertelden zij het hele verhaal. De vloekende bezoeker is echter nooit meer teruggekeerd.
|
1991 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : De PefferBrabants Dagblad woensdag 16 januari 1991 (foto) |
1865 | J. Bieltjes (kapitein eener stoomboot) - N.J. Crefcoeur (kantoorbed. en herbergier) - R. Weemhoff (schipper) |
1875 | J.H. van Asten (koffiehuis) - L.J. Kusters (hofmeester op eene stoomboot) |
1881 | L. van der Heijden (tapper) |
1908 | J. Peffer (koffiehuishouder) |
1910 | A. van Liempt (slager) - J. Peffer (koffiehuishouder) |
1919 | J. Hofman (koopman) - J. Peffer (koffiehuishouder) |
1928 | L. Op 't Hof - P.J. van der Kamp |
1943 | G.M.J. Verkuilen (caféhouder) |